7 november 2012

Kees Sluys


Kees Sluys tijdens de boekvoorstelling van Mart Smeets

In Studio Sport 50 jaar schreef Kees Sluys al een kort en treffend portret van Mart Smeets, decennialang het boegbeeld van de NOS-sportdienst. Maar deze gepassioneerde presentator-interviewer met wie ontelbare sportliefhebbers zijn opgegroeid en vaak vergroeid, verdiende een volwaardige biografie. Die kwam er in juli 2012.

Kees Sluys was eerder actief als redacteur van de VPRO Gids, het programmablad van de omroep. Hij werkte ook mee aan de bundel Mijn Johan Cruijff, is medesamensteller van De blokjeslegger van Turijn. Dertien olympische schaatsfenomenen en publiceerde Snel, hoog, ver. Geschiedenis van de tienkamp.

Omdat het onderwerp van de biografie al in het lang en het breed belicht wordt in het boek en de besprekingen ervan her en der in de media, is het gepast om nu de biograaf zelf aan het woord te laten want... zoals hij het terecht uitdrukt, het was: 'Labeur'!
 
 
  ‘Het is een gevecht,
maar het geeft veel voldoening om zo’n gevecht te winnen.’
 

Dit is je eerste biografie en meteen kies je voor een levend icoon. Was dat geen enge gedachte?

Het ligt iets anders. Niet ik koos voor Mart Smeets, maar de uitgeverij liet haar oog op mij vallen nadat een door iemand anders geschreven versie geen genade had gevonden in de ogen van zowel de uitgever als van Mart zelf. Omdat ik eerder al een portret van Smeets had gemaakt in de bundel Vijftig jaar Studio Sport (eveneens uitgeverij Veen) dacht men vervolgens: misschien kan Sluys die biografie dan wel schrijven.

Ik had Mart bij die eerste gelegenheid al een keer uitgebreid gesproken en die ontmoeting was in een goede sfeer verlopen. Eng was het dus niet om aan die klus te beginnen, maar wel een beetje spannend, want wat je ook over Mart kunt zeggen, hij is in ieder geval een veelbesproken icoon.

Toen ik voorjaar 2011 plotseling een mailtje ontving waarin men mij voor deze mooie opdracht vroeg was ik vanzelfsprekend vereerd.


Wat is moeilijker, denk je: de biografie van een levende schrijven of die van een overleden persoon?

Het hangt er maar vanaf wat je onder ‘moeilijker’ verstaat.
In mijn geval was het de bedoeling dat Mart zou meewerken, en ook zijn goedkeuring aan het eindresultaat zou geven. Het ging dus om een geautoriseerde biografie. Dat betekende dat ik op een gegeven moment met Mart om de tafel ging zitten en hij met allerlei nuanceringen, op- en aanmerkingen kwam. Soms kon ik die weerleggen, maar in andere gevallen ook niet. ‘Ik verkeer nog in enige struggle met Mart over bepaalde passages’, mailde ik op zeker moment aan een vriend.

Het directe contact met Mart heeft mij in ieder geval behoed voor bepaalde foute feiten cq interpretaties van mijn kant.

Bij een overleden persoon lijkt me de verleiding om te speculeren, te interpreteren en te oordelen groter. Maar of dat ongestraft zal blijven? Er is altijd wel een lezer of criticus die beter op de hoogte is van bepaalde details, of die de onwaarschijnlijkheid van een aangebracht verband aannemelijk maakt. Hoe zei Heere Heersma het, in iets ander verband, ook al weer? ‘Niemands verrader slaapt.’


Wanneer is een persoon interessant voor een biograaf? Zijn daar algemene normen voor of is de keuze heel subjectief?

Eigenlijk kan ik hier heel weinig over zeggen. Nogmaals, ik heb mijn onderwerp niet zelf gekozen en ben geen ‘beroepsbiograaf’ zoals bijvoorbeeld Wim Hazeu, die al lang met dit bijltje hakt.

Wel heb ik in het begin mijn licht opgestoken bij Nico Keuning, gewaardeerd biograaf van Max de Jong, Jan Arends, Bob den Uyl en Johnny van Doorn. Die leverde zeker nuttige opmerkingen en aanwijzingen, maar al werkende ging ik toch vooral mijn eigen weg. Op zeker moment ging het bijvoorbeeld over ‘de eisen’ die aan een biografie worden gesteld. Maar wat zijn die dan precies en wie bepaalt die dan? Waarschijnlijk had hij zogeheten wetenschappelijke verantwoorde biografieën voor ogen, maar die pretenties had ik met mijn boek helemaal niet. Een ‘gebrek’ dat kwaliteit en waarheidsgetrouwheid natuurlijk niet in de weg hoeft te staan.

Ik heb wel diverse personen in gedachten over wie ik graag een biografie zou willen schrijven. Iemand als Jos Hermens bijvoorbeeld. Ex-langeafstandsatleet die in de jaren zeventig bij de wereldtop hoorde en met grootheden als Miel Puttemans duelleerde; nu al heel lang manager/beschermheer van Haile Gebreselassie en vele andere, vaak Afrikaanse, atleten. Ik denk dat zo’n boek een heel mooi politiek-cultuur-sporthistorisch document zou opleveren.

Maar een biografie over een wetenschapper, een schrijver of een anderszins interessant persoon kan natuurlijk ook geweldig zijn om aan te werken.


Hoe ben je in dit project van lange adem te werk gegaan?

Tijdens ons eerste gesprek vroeg de uitgever hoe ik dacht de zaak aan te pakken. Nou ja, om te beginnen, zei ik, ga ik natuurlijk alles van en over Mart lezen, Mart uitgebreid interviewen, en een heleboel beeldmateriaal van hem bekijken. En ik wil sowieso een stuk of vijftig mensen interviewen, in binnen- en buitenland. Vrienden, familie, collega’s, sporters, ex-sporters en noem maar op.

Ik zat daarbij ook al te denken aan tripjes naar Amerika, om bijvoorbeeld Lance Armstrong en Eric Heiden te interviewen en wat favoriete stekjes van Mart te bekijken.

Maar dan blijkt dat de praktijk onmiddellijk grenzen stelt. De uitgever vroeg niet om een uitputtend werk van 500 pagina’s, maar wenste een lekker boek van pakweg 250 pagina’s dat ook nog eens begin 2012 moest verschijnen. De lange adem bleek aanzienlijk korter dan ik me had voorgesteld.


Wat waren voor jou de grootste hindernissen?

De eerste hindernis was de eerste deadline. Bedoeling was dat het boek op 11 januari 2012 zou verschijnen – de dag dat Mart 65 werd. Ik zei meteen, met mijn eerste opzet in gedachten: dat lukt nooit. Maar na enig heen-en-weer gepraat stemde ik toe en dacht: ik probeer het gewoon. Onder het motto: wat moet, kan.

In de praktijk, al researchend, interviewend en schrijvend, bleek die termijn toch onhaalbaar. Ik holde die eerste maanden te veel achter mij zelf aan. Toen bleek dat het boek echt niet in januari kon uitkomen, kwam er meer rust. En met een nieuwe redacteur (gevolg van een uitgeversreorganisatie die toen net speelde; Veen verdween onder de uitgeversparaplu Atlas/Contact) klikte het prima.

Het grappige is dat uitgevers altijd wel weer een mouw weten te passen aan een latere verschijningsdatum. En ik moet zeggen: een boek over Mart uitgeven begin juli – tijdens de Tour de France en met de Olympische Spelen voor de boeg – leek me zo dom nog niet.

© ING Nederland
Kees Jansma en Jack Van Gelder, Mart's collega's van het eerste uur

© webted
Is het onderzoek boeiender dan het schrijven of omgekeerd?

Onderzoek doen is doorgaans lekker werk. Met name mensen over Mart interviewen was bijzonder prettig. Soms leverden die gesprekken tegenstrijdige informatie op. Dat was dan zo’n moment dat Mart uitkomst kon brengen, maar soms ook niet; Marts herinneringen zijn natuurlijk ook niet altijd een betrouwbare bron.

Bepaalde situaties bleken ook na diverse gesprekken nog vragen oproepen. Dan moet je een beslissing nemen. Je kunt zo’n onderwerp laten vallen, maar als je vindt dat het toch een plekje verdient moet je kiezen. Maar hoe? Voor de in jouw ogen meest realistische versie? Of, als je het echt niet meer weet, voor hoor en wederhoor? Moet je niet te vaak doen, want dat haalt de vaart er uit. Heel subtiel om de hete brei heen schrijven kan natuurlijk ook, maar is evenmin bevredigend.

Eenzame overpeinzingen komen bijvoorbeeld ook op je weg als je redacteur suggereert dat, wanneer het op psychologiseren aankomt, je dat moet doen ‘met terughoudendheid, maar niet té weinig.’ Vul dat maar eens concreet in. Het is kortom: labeur!


Waren er vragen die je niet hebt durven of willen stellen aan Mart Smeets of zijn entourage?

Het was eerder zo dat ik bepaalde vragen niet kón en mocht stellen. Mart wilde niet dat ik zijn ex-vrouw zou spreken. En Karen, zijn huidige vrouw, wilde zelf niet meewerken.

New Yankee Stadium New York
(Mart Smeets is een honkbal-fan)
© peterjr1961
Over Mart Smeets heeft half Nederland een mening, soms gefundeerd, vaak niet. Was je niet bang dat je al die betweters over je heen zou krijgen?

Bang? Nee. Zowel in de geschreven pers als op internet heb ik tot nu toe vrijwel alleen maar positieve besprekingen en reacties gezien. Van ‘bijzonder vlot lezend boek’ tot ‘hoogstaand leesdocument’.

Vermoedelijk doel je op het gilde ‘betweters’ in de columnistiek, zoals Max Pam (Het Parool), Sylvain Ephimenco (Trouw) en Frits Abrahams (NRC Handelsblad), die Mart al sinds jaar en dag verwijten dat hij de grootste dopingvergoelijker van Nederland is, zo niet van de hele wereld.

Eerlijk gezegd had ik verwacht dat deze lieden zich inmiddels wel een keer over de biografie zouden hebben uitgelaten, maar tot dusver is mij daar niets van gebleken.
Ik zie drie mogelijkheden.
-Ze hebben het boek niet gelezen, want zijn – behalve het dopinggedoe – niet geïnteresseerd in Smeets.
-Ze hebben het boek nog op het nachtkastje liggen, voor later.
-Ze hebben het boek wel gelezen, maar troffen er weinig in aan dat hun (doping)vooroordelen bevestigde.

Maar dan komt zo’n Armstrong-affaire natuurlijk als geroepen en schroomt men niet om in het koor der Brave Verontwaardigden zijn gemakkelijke partijtje mee te blazen.
Zo’n Abrahams, die woensdag 17 oktober in NRC Handelsblad meende een daad te stellen door een anti-Smeetscolumn uit 2009 ongewijzigd te laten opnemen. Daarin beticht hij Smeets ervan dat die in plaats van dopinggevallen uit te zoeken ‘liever romantische boekjes’ schreef ‘over al die helden die de Tour volbrachten op een dieet van biefstuk en wortelsap’.
De lezer van het hoofdstuk over doping in mijn biografie (pag. 215 t/m 227) weet beter en constateert met mij: Abrahams verkoopt totale lariekoek!

Maar de waarheid zal de doorsnee columnist een zorg zijn. Die heeft slechts ontzag voor zijn eigen mening.
Neem ook Max Pam, die in zijn Parool-column van 13 oktober de lezers durfde wijs te maken dat er in Marts boek De Lance Factor helemaal niets over doping staat geschreven.
Wat een schandelijke voorstelling van zaken. Gaan de hoofdstukken ‘Lance Armstrong en zijn tegenstanders’ en ‘Lance Armstrong en zijn jager’ soms niet over Lance en doping!?

Een heel ander, onschuldiger, soort ‘betweter’ is Maarten Moll, die in Het Parool weliswaar positief over de biografie schreef (’heel aardig boek’),maar ook erg zijn best deed om op een minuscuul punt zijn gelijk te halen.
Ik had hem in het hoofdstuk over Marts boekenschrijverij ‘toch al nooit een Smeetsfan’ genoemd. Waarop Moll zijn bespreking begon dat dit een groot misverstand was. Hij was juist wel een Smeetsfan. ‘Ik ben alleen geen fan van zijn sportromans.’
Moll moet hebben begrepen dat ik dat in die bewuste passage bedoelde te zeggen, maar de verleiding was te groot: de columnist Moll won het hier van de boekbespreker Moll.


Je bent 63 nu. Voelde je de noodzaak om op dit moment van je leven 'iets groots' aan te pakken?

Zoals ik al eerder zei: deze opdracht kwam op me af, ik heb het niet zelf bedacht. Toeval speelde daarbij een rol. Als die eerste biograaf zijn taak volgens de uitgever en Mart wel naar behoren had verricht, had jij mij nu niet geïnterviewd. Anderzijds is het ook weer geen puur toeval, want ik had wel al een groot stuk over Mart gepubliceerd.
Zo blijkt: je moet gewoon dingen aanpakken, en op zeker moment kan daar soms iets totaal onverwachts uit voortkomen.


Het heeft weinig met leeftijd te maken. Veel meer met belangstelling en met passie. Mijn eerste boek, Snel, Hoog, Ver – Geschiedenis van de tienkamp (na de prachtige vierde plaats van tienkamper Hans van Alphen op de Olympische Spelen van Londen nu ook actueel in België) schreef ik tussen 2004 en 2008 in mijn vrije uren, toen ik nog redacteur van de VPRO Gids was. Ik heb daar heerlijk aan gewerkt en dat boek beschouw ik ook als ‘iets groots’. Al heeft het slecht verkocht. Maar ja, er zijn nu eenmaal niet zo heel veel mensen geïnteresseerd in atletiek, toch de mooiste sport op aarde.


Erop terugkijkend, denk je dan in de richting van 'boeiend maar toch niet voor herhaling vatbaar' of eerder 'dit doen we nog een keer'?

Ik zou het graag nog eens doen. Maar dan onder andere voorwaarden, waaronder in ieder geval: een reële deadline.
Wat het werk zelf betreft. Tijdens het schrijven zit je wel eens even vast, maar er dient zich meestal wel een oplossing aan. Soms na overleg met je redacteur, na een rondje hardlopen of na een ritje op de racefiets.
Het is een gevecht, maar het geeft veel voldoening om zo’n gevecht te winnen.


Lees hier de recensie van Hoe ik toch nog sportjournalist werd,
de 'luchtige memores' van Kees Sluys

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten